of Annam. Koninkrijk aan de oostkust van Achter-Indië; het strekt zich als een lange kuststreek uit tusschen 10°30' en 20° N.B. en van den 103den tot den 109den oosterlengtegraad van Gr.; het wordt ten noorden begrensd door Tonkin, ten oosten door de Chineesche Zee, ten zuiden door het fransche Cochinchiha, ten westen door Kambodscha, enz.; oppervlakte ongeveer 275.300 km2.; de kustlengte is 1200 km.
De zee vormt langs de kust tallooze baaien, inhammen en kapen toch is het aantal goede havens in Anam gering, door de banken en riffen en ondiepten. Een bergketen van gemiddeld 600 tot 700 M. hoogte en met enkele pieken van meer dan 2000 M. strijkt van het noorden naar het zuiden over het gehecle land; op verschillende punten verlaten zijtakken de hoofdmassa en strekken zich oostwaarts naar zee uit, in hoogte toenemende naarmate zij deze naderen, eindigende in pieken van om en bij 3000 meters. Tusschen deze over het algemeen goed begroeide uitloopers strekken zich langs de zee lage duinreeksen en in het binnenland vruchtbare dalen uit, doorsneden door een groot aantal riviertjes en beken, die voor de scheepvaart echter van geen belang zijn; de hoofdrivieren zijn de Da-rang, die een lengte van 60 km. heeft, de Song-kiang, welke ontstaat uit de vereeniging van de Ngam-nam met de Ngamnoï, de Song-hoï, gevormd door de saamvloeiing van de Song-ca en de Song-sao. De winter, of het natte seizoen, vangt in November aan en eindigt in April; het overige deel van het jaar is het zomer, of droog seizoen: do hoogste zomertemperatuur (in Juli on Augustus) bedraagt 36°—37°, de hoogste wintertemp. (December, Januari) 11°—12°.Natuurvoortbrengselen
Tot de fauna van Anam behooren olifanten, tijgers, rhinocerossen, buffels, een klein soort paard, talrijke aapgeslachten, herten, wilde zwijnen, papeaaien, een aantal fraaie soorten van de orde er Hoenderachtige vogels, alligators, enkele giftige slangen en vele vischvormen; de buffel leeft er in tammen staat en wordt bij den veldarbeid, die bijna uitsluitend door vrouwen wordt gedreven, gebruikt. Vele der bewoners hebben kleinere of grootere kudden runderen, schapen en varkens. De belangrijkste voortbrengselen uit het plantenrijk zijn hier rijst, kaneel, suikerriet, een middelsoort kwaliteit thee, tabak, yam (.Dioscorea batatas), zuidvruchten, koffie, fijne houtsoorten enz. Het mineralenrijk levert hier in geringe hoeveelheid goud en zilver, in meerdere mate koper, zink, ijzer en steenkool; het mijnwezen verkeert evenwel in een toestand van verval.
Bevolking, taal, godsdienst
Men is er tot nog toe niet in geslaagd betrouwbare cijfers betreffende de bevolkingssterkte te verkrijgen; deze wordt geschat op ten minste 3 en ten hoogste 6 millioen zielen; oorspronkelijke Anameezen vindt men hoofdzakelijk in de streken langs de zee; zij zijn blank, klein van gestalte, vlug, en houden zich bij voorkeur bezig met landbouw en vischvangst; zij zijn wellevend, voorkomend, wantrouwend en verlegen van aard, doch zeer lichtzinnig, ijdel en pronkziek; volksspelen en tooneelvoorstellingen zijn hun geliefkoosde uitspanningen. Hunne woningen bestaan hoofdzakelijk uit bamboes en gestampte aarde; die der meer gegoeden zijn oor fraai houtsnijwerk versierd. De taal is in het geheele land dezelfde; slechts de bewoners van de bergstreken in het westen, de Moïs, hebben een gewijzigden tongval, die echter door den anamsch-sprekende wordt verstaan; hun taal heeft veel overeenkomst met het provinciaal chineesch; de woorden zijn allen éénlettergrepig, de uitspraak heefts iets zingends; bij het schrijven bezigen zij gewijzigde chineesche karakters ; door portugeesche zendelingen is eene in gewone letterteekens vervatte klankafbeelding hunner taal ingevoerd; deze schrijfwijze noemen zij eoegneu of quociigii; een eigene literatuur ontbreekt; lager onderwijs is tamelijk algemeen. De staatsgodsdienst berust op de leer van Confucius ; de heerschende godsdienst is een met geloof aan tooverij en godenvereering gemengde vorm van het Boeddhisme; voorts belijden een kwart millioen bewoners den christelijken godsdienst: veelwijverij is geoorloofd doch komt in werkelijkheid weinig voor; bij uitblijven van mannelijk kroost — een groote schande — wordt er soms gebruik van gemaakt; men gaat echter in zoodanige gevallen ook wel tot adoptie over.
Handel en Nijverheid
De voorn, artikelen die ingevoerd worden zijn rijst en meel, thee, opium uit China, stoffen, suiker, kaneel, bamboes, zout; de handel is grootendeels in handen der Chineezen. De nijverheid en het fabriekswezen staan op een lagen trap van ontwikkeling en bepaalt zich bijna geheel tot het telen en verwerken van zijde en een weinig mijnontginning. De Anameezen hebben gouden, zilveren en zinken munten; de gouden munten bestaan uit kleine onregelmatig gevormde staafjes van 37 gram gewicht, de zilveren uit grootere staafjes ter waarde van 30—35 gulden, of in taëls van omstreeks 3 gulden; zinken munten bestaan uit plaatjes met een vierkant gat; zij worden geregen aan bosjes van 600 stuks met een gewicht /van 1 kilogram en een waarde tusschen 30 en 40 cent.
Bestuur, indeeling enz
Anam of An-nam (het rustige zuiderland) is eene absolute, erfelijke monarchie; het hoofd van den staat wordt evenals in China ,,Zoon des Hemels” genoemd; hij wordt in de regeering bijgestaan door ministers (van financiën, van binnenl. zaken, van oorlog, van justitie, van openbare werken en van eeredienst); elk ministerie vormt een lichaam met den titulair-minister tot voorzitter; hunne besluiten worden in tweede instantie door een hoogere commissie onderzocht en aan den monarch ter beslissing voorgelegd. Sinds 1884 staat het rijk onder erkend protectoraatschap van Frankrijk, welk land een generaal-residentschap heeft te Huë, de hoofdstad, en onder-residentschappen te Qui-nhon, Thuonh-khanh en Thanh-hoah; de residenten zijn belast met het toezicht op de inlandsche beambten. Het land is ingedeeld in 12 provinciën, elk met een hoofdplaats; elke provincie is verdeeld in 3 Fu (departementen) en elk depart. in meerdere Huen (arrondissementen).
Geschiedenis
Voorheen vormde Anam met Tonkin en Cochinchina een geheel; dit gebied werd in 234 vóór Chr. door den chineeschen keizer Tschin-Tschi-hoang-ti veroverd; beurtelings min of meer onafhankelijk of geheel overheerd, verzette het zich steeds opnieuw tegen het chineesche gezag, en wierp ten slotte in 1428 bij een algemeenen opstand het chineesche juk af, waarop het land een op zich zelf staand rijk onder de dynastie Leh vormde; weldra echter ontstonden in het rijk meerdere kleine vorstendommen, die slechts in naam aan den monarch onderworpen waren; naast de dynastie Leh onstond inliet midden der 16 eeuw in Tonkin — toen een Anamsche provincie — een tweede vorstenhuis, dat der Trinh, en in Cochinchina in 1600 een derde, dat der Nguyen. Bij een opstand in Cochinchina in 1737 losten zich deze drie vorstenhuizen in de dynastie der Tay-song op. die het oorspronkelijke gebied weder onder één hoofd vereenigde; slechts yan de dynastie Nguyen in Cochinchina bleef een der mannelijke leden gespaard; deze, Nguyen-anhgeheeten, ontving van den apostolischen vicaris voor Cochinchina, Pigneaux de Béhaine, bisschop van Adran, een christelijke opvoeding; in 1782 zond hij zijn zoon naar Parijs met gemelden bisschop, door wiens bemiddeling op 18Nov. 1787 een verbond tusschen Frankrijk en den kroon-pretendent tot stand kwam, waarbij Lodewijk XVI aan Nguyen-anh 20 schepen, 5 regimenten manschap, krijgsbenoodigdheden en geld toezegde en daarvoor een vrijhaven en een klein grondgebied ontving: in 1789 naderde een fransch eskader Cochinchina, waar Nguyenanh intusschen een leger op de been had gebracht, dat door de Franschen in den wapenhandel geoefend en gedisciplineerd werd, terwijl intusschen een krijgsplan ontworpen werd voor een oorlog, die in 1792 werd aangevangen en in 1799 eindigde: door dezen oorlog werd Nguyen-anh heer en meester in Cochinchina en Anam: in 1802 bracht hij ook Tonkin onder zijn heerschappij, roeide het vorstenhuis Tay-song geheel uit en liet zich onder den naam van Ghia-long tot keizer van dit uitgestrekte rijk, dat, naar het middelste deel, Anam werd genoemd, uitroepen: hij stierf 25 Jan. 1820 en werd opgevolgd door zijn natuurlijken zoon, Minh-mang; onder deze ving in 1833 een bloedige christenvervolging aan; hij stierf 20 Jan. 1841, waarop zijn zoon Thieu-tri den troon besteeg, door wien een groot aantal fransche en spaansche zendelingen gevangen gezet werden; dit had verwikkelingen met Frankrijk tengevolge, welk land bij Thieu-tri op het in zijn rijk toestaan van geloofsvrijheid aandrong ; Thieu-tri wees dezen eisch af, waarop de fransche kommodore Lapierre zijn geheele vloot vernielde; Thieu-tri stierf 4 Nov. 1847. Hij werd opgevolgd door zijn tweeden zoon, Hoang-nam, met voorbijgaan van zijn oudsten, Hoang-bao; Hoang-nam besteeg onder den naam Tu-duk den troon, en betoonde zich aanvankelijk verdraagzaam jegens de christenen in zijn gebied, doch liet deze gedragslijn spoedig varen en begon een heftige vervolging toen zijn onterfde broeder de christenen voor zich zocht te winnen; nieuwe verwikkelingen met Frankrijk waren het gevolg; na het vermoorden van den Spaanschen bisschop Diaz, in Juli 1857, zond Frankrijk een expeditie uit onder leiding van den admiraal Rigault de Genouilly, die in Sept. 1858 Turon verwoestte en zich in Febr. van het volgend jaar meester maakte van het sterke Saïgon; tengevolge der verwikkelingen zoowel met Italië als met China staakte Frankrijk tijdelijk de vijandelijkheden, doch hervatte ze in 1861 met kracht, tengevolge waarvan Cochinchina door de Franschen werd veroverd en van Anam en Tonkin afgescheiden (zie Cochinchina). In 1873 ontstonden moeilijkheden omtrent het Fransche en het Anamsche gebied, waarop de gouverneur van Cochinchina de citadel van Hanoi en het omgelegen land liet bezetten, totdat op 5 Jan. 1874 bij het verdrag van Huë, Frankrijks eisch van vrije scheepvaart op de Roode Rivier en openstelling der haven Quinhon in Anam, alsmede de havens Haïphong en Hanoi in Tonkin, werd ingewilligd. Toen de geschillen daarmede niet opgelost bleken, besloot Frankrijk tot eene expeditie naar Tonkin, hetgeen de annexatie van dat deel van het koninkrijk Anam tengevolge had. Koning Tu-duk stierf 17 Juli 1883.
Onder zijn opvolger, Hiep-hoa, kwam op 6 Juni 1884 een verdrag tot stand ,volgens hetwelk het overig deel van Anam —Jiet Anam van thans — Frankrijks protectoraatschap erkende: de voorn, steden kregen nu fransche bezetting, vooral de hoofdstad, Huë. Hier werd op 4 Juli 1885 een poging gedaan om de fransche troepen, onder generaal de Courcy, in de citadel te overrompelen, welke toeleg evenwel mislukte; de aanleggers, waaronder de jonge koning Hamnghi, Hiep-hoa’s opvolger, namen de vlucht: hierop beklom de broeder van den gevluchten vorst, Chong-mong, onder den naam van Dong-khanh op 17 Sept. 1885, met Frankrijks goedkeuring en hulp, en met medewerking van de hoogstgeplaatsten des lands, den troon van Anam. De gevluchte koning verwekte kort daarop een opstand, waarbij hij gevangen genomen en naar Algiers verbannen werd; terzelfdertijd stierf Dong-khanh: hij werd opgevolgd door prins Bun-lan, die 31 Jan. 1889 als Than-thaï werd ingehuldigd.