(Aquilegia). Plantengeslacht van de Familie der Ranonkelachtige Planten, Ranunculaceaé), behoorende tot de klasse der Tweezaadlobbigen met veelbladige bloemkroon (Dicotyledones polypetalae) — (Polyandria Polygynia stelsel Linnaeus) — meeldraden hypoginisch, de zaden zijn aan den binnenhoek van het vruebtblad vastgehecht, een rechte, in de as van het kiemwit gelegen kiem; de vrucht bestaat uit vele op zich zelf staande vruchtbladen, bloemen 2-slachtig, 5-tallig, kelk 5-bladig, gekleurd; bloembladen trechtervormig, uitloopende in een gekromde, honig afscheidende spoor; voornaamste soorten: gewone akelei, Aquilegia vulgaris, als sierplant in tuinen gekweekt; Alpische akelei, A.
Alpina; de Canadeesche akelei (A. Canadensis) met fraaie roode bloemen; als de fraaiste soort geldt A. stuarti, waaryan de helderblauwe bloemen een wit hart hebben; A. chrysantha bereikt een hoogte van 2 voet en draagt groote goudgele bloemen; A. grandiflora alba is eeneuit Utah overgebrachte soort met groote bladeren en zuiver witte bloemen; eene fraaie verscheidenheid is A. grandiflora coerulea met blauwe bloemen; A. Skinneri heeft zeer groote, urperroode bloemen en bloeit van Mei tot uli, en bij goede behandeling soms voor de tweede maal in Sept.-Oct.; A. truneata (hoogte 2 voet, bloeitijd Mei-Juli) heeft helderroode bloemen. Van de Familie der Ranonkelachtigen is het geslacht der Akeleien het minst schadelijk.
