Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

Gepubliceerd op 11-04-2022

donderspeech

betekenis & definitie

(zelfstandig naamwoord)

[alg.] donderpreek, donderrede

- Na de verloren wedstrijd stak de oefenmeester in de kleedkamer een donderrede af die tot in de verre omtrek hoorbaar was.
- Zijn eerste toespraak in het parlement was een donderrede tegen de vuile oorlog die zijn land voerde.

< >