(zelfstandig naamwoord)
[verkeer] vliegramp, vliegtuigongeluk, neerstorten; botsing, klap
- Er is een vliegtuig neergestort. Wonder boven wonder hebben alle inzittenden de klap overleefd.
[ict] vastloper, computerstoring, systeemuitval
- De computerstoring kostte het bedrijf miljoenen.
[fin.] beursval, beursklap
- De beursval stortte het hele land in een economische crisis.