Werkwoorden vervoegen
vertolken
Tegenwoordige tijd vertolken
Ik vertolk
Jij vertolkt
vertolk jij?
U vertolkt
Hij/Zij/Het vertolkt
Wij vertolken
Jullie vertolken
Zij vertolken
Verleden tijd van vertolken
Ik vertolkte
Jij/U vertolkte
Hij/Zij/Het vertolkte
Wij vertolkten
Jullie vertolkten
Zij vertolkten
Voltooid deelwoord van vertolken
vertolkt
Tegenwoordig deelwoord van vertolken
vertolkend