Werkwoorden vervoegen
vastleggen
Tegenwoordige tijd vastleggen
Ik leg vast
Jij legt vast
leg jij vast?
U legt vast
Hij/Zij/Het legt vast
Wij leggen vast
Jullie leggen vast
Zij leggen vast
Verleden tijd van vastleggen
Ik legde vast
Jij/U legde vast
Hij/Zij/Het legde vast
Wij legden vast
Jullie legden vast
Zij legden vast
Voltooid deelwoord van vastleggen
vastgelegd
Tegenwoordig deelwoord van vastleggen
vastleggend