Werkwoorden vervoegen
vaten
Tegenwoordige tijd vaten
Ik vaat
Jij vaat
vaat jij?
U vaat
Hij/Zij/Het vaat
Wij vaten
Jullie vaten
Zij vaten
Verleden tijd van vaten
Ik vaatte
Jij/U vaatte
Hij/Zij/Het vaatte
Wij vaatten
Jullie vaatten
Zij vaatten
Voltooid deelwoord van vaten
gevaat
Tegenwoordig deelwoord van vaten
vatend