Werkwoorden vervoegen
suppleren
Tegenwoordige tijd suppleren
Ik suppleer
Jij suppleert
suppleer jij?
U suppleert
Hij/Zij/Het suppleert
Wij suppleren
Jullie suppleren
Zij suppleren
Verleden tijd van suppleren
Ik suppleerde
Jij/U suppleerde
Hij/Zij/Het suppleerde
Wij suppleerden
Jullie suppleerden
Zij suppleerden
Voltooid deelwoord van suppleren
gesuppleerd
Tegenwoordig deelwoord van suppleren
supplerend