Werkwoorden vervoegen
stoelen
Tegenwoordige tijd stoelen
Ik stoel
Jij stoelt
stoel jij?
U stoelt
Hij/Zij/Het stoelt
Wij stoelen
Jullie stoelen
Zij stoelen
Verleden tijd van stoelen
Ik stoelde
Jij/U stoelde
Hij/Zij/Het stoelde
Wij stoelden
Jullie stoelden
Zij stoelden
Voltooid deelwoord van stoelen
gestoeld
Tegenwoordig deelwoord van stoelen
stoelend