Werkwoorden vervoegen
pareren
Tegenwoordige tijd pareren
Ik pareer
Jij pareert
pareer jij?
U pareert
Hij/Zij/Het pareert
Wij pareren
Jullie pareren
Zij pareren
Verleden tijd van pareren
Ik pareerde
Jij/U pareerde
Hij/Zij/Het pareerde
Wij pareerden
Jullie pareerden
Zij pareerden
Voltooid deelwoord van pareren
gepareerd
Tegenwoordig deelwoord van pareren
parerend