Werkwoorden vervoegen
overtreden (over iets heen treden, overlopen)
Tegenwoordige tijd overtreden
Ik treed over
Jij treedt over
treed jij over?
U treedt over
Hij/Zij/Het treedt over
Wij treden over
Jullie treden over
Zij treden over
Verleden tijd van overtreden
Ik trad over
Jij/U trad over
Hij/Zij/Het trad over
Wij traden over
Jullie traden over
Zij traden over
Voltooid deelwoord van overtreden
overgetreden
Tegenwoordig deelwoord van overtreden
overtredend
overtreden (schenden)
Tegenwoordige tijd overtreden
Ik overtreed
Jij overtreedt
overtreed jij?
U overtreedt
Hij/Zij/Het overtreedt
Wij overtreden
Jullie overtreden
Zij overtreden
Verleden tijd van overtreden
Ik overtrad
Jij/U overtrad
Hij/Zij/Het overtrad
Wij overtraden
Jullie overtraden
Zij overtraden
Voltooid deelwoord van overtreden
overtreden
Tegenwoordig deelwoord van overtreden
overtredend