Werkwoorden vervoegen
liegen
Tegenwoordige tijd liegen
Ik lieg
Jij liegt
lieg jij?
U liegt
Hij/Zij/Het liegt
Wij liegen
Jullie liegen
Zij liegen
Verleden tijd van liegen
Ik loog
Jij/U loog
Hij/Zij/Het loog
Wij logen
Jullie logen
Zij logen
Voltooid deelwoord van liegen
gelogen
Tegenwoordig deelwoord van liegen
liegend
logen
Tegenwoordige tijd liegen
Ik loog
Jij loogt
loog jij?
U loogt
Hij/Zij/Het loogt
Wij logen
Jullie logen
Zij logen
Verleden tijd van liegen
Ik loogde
Jij/U loogde
Hij/Zij/Het loogde
Wij loogden
Jullie loogden
Zij loogden
Voltooid deelwoord van liegen
geloogd
Tegenwoordig deelwoord van liegen
logend