Werkwoorden vervoegen
immuniseren
Tegenwoordige tijd immuniseren
Ik immuniseer
Jij immuniseert
immuniseer jij?
U immuniseert
Hij/Zij/Het immuniseert
Wij immuniseren
Jullie immuniseren
Zij immuniseren
Verleden tijd van immuniseren
Ik immuniseerde
Jij/U immuniseerde
Hij/Zij/Het immuniseerde
Wij immuniseerden
Jullie immuniseerden
Zij immuniseerden
Voltooid deelwoord van immuniseren
geïmmuniseerd
Tegenwoordig deelwoord van immuniseren
immuniserend