Wat is de betekenis van Immuniseren?

2024-04-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Immuniseren

[Fr. immuniser, van Lat. immunis = vrijgesteld van, van munus = verplichting, dienst] immuun maken.

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Immuniseren

onvatbaar maken; textiel bewerken zodat het geen kleurstof opneemt

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Immuniseren

onvatbaar maken (voor een besmettelijke ziekte bijv.)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Immuniseren

(immuniseerde, heeft geïmmuniseerd), immuun maken.

2024-04-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

immuniseren

onvatbaar maken voor besmettingskiemen.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

immuniseren

enz. →: immunizeren enz.

2024-04-29
Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Immuniseren

= immuun maken; zie Immuniteit.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)