Werkwoorden vervoegen
haten
Tegenwoordige tijd haten
Ik haat
Jij haat
haat jij?
U haat
Hij/Zij/Het haat
Wij haten
Jullie haten
Zij haten
Verleden tijd van haten
Ik haatte
Jij/U haatte
Hij/Zij/Het haatte
Wij haatten
Jullie haatten
Zij haatten
Voltooid deelwoord van haten
gehaat
Tegenwoordig deelwoord van haten
hatend