Werkwoorden vervoegen
gissen
Tegenwoordige tijd gissen
Ik gis
Jij gist
gis jij?
U gist
Hij/Zij/Het gist
Wij gissen
Jullie gissen
Zij gissen
Verleden tijd van gissen
Ik giste
Jij/U giste
Hij/Zij/Het giste
Wij gisten
Jullie gisten
Zij gisten
Voltooid deelwoord van gissen
gegist
Tegenwoordig deelwoord van gissen
gissend
gisten
Tegenwoordige tijd gissen
Ik gist
Jij gist
gist jij?
U gist
Hij/Zij/Het gist
Wij gisten
Jullie gisten
Zij gisten
Verleden tijd van gissen
Ik gistte
Jij/U gistte
Hij/Zij/Het gistte
Wij gistten
Jullie gistten
Zij gistten
Voltooid deelwoord van gissen
gegist
Tegenwoordig deelwoord van gissen
gistend