Werkwoorden vervoegen
zouten
Tegenwoordige tijd zouten
Ik zout
Jij zout
zout jij?
U zout
Hij/Zij/Het zout
Wij zouten
Jullie zouten
Zij zouten
Verleden tijd van zouten
Ik zoutte
Jij/U zoutte
Hij/Zij/Het zoutte
Wij zoutten
Jullie zoutten
Zij zoutten
Voltooid deelwoord van zouten
gezouten
Tegenwoordig deelwoord van zouten
zoutend