Werkwoorden vervoegen
konfijten
Tegenwoordige tijd konfijten
Ik konfijt
Jij konfijt
konfijt jij?
U konfijt
Hij/Zij/Het konfijt
Wij konfijten
Jullie konfijten
Zij konfijten
Verleden tijd van konfijten
Ik konfijtte
Jij/U konfijtte
Hij/Zij/Het konfijtte
Wij konfijtten
Jullie konfijtten
Zij konfijtten
Voltooid deelwoord van konfijten
gekonfijt
Tegenwoordig deelwoord van konfijten
konfijtend