Werkwoorden vervoegen
frituren
Tegenwoordige tijd frituren
Ik frituur
Jij frituurt
frituur jij?
U frituurt
Hij/Zij/Het frituurt
Wij frituren
Jullie frituren
Zij frituren
Verleden tijd van frituren
Ik frituurde
Jij/U frituurde
Hij/Zij/Het frituurde
Wij frituurden
Jullie frituurden
Zij frituurden
Voltooid deelwoord van frituren
gefrituurd
Tegenwoordig deelwoord van frituren
friturend