Werkwoorden vervoegen
evacueren
Tegenwoordige tijd evacueren
Ik evacueer
Jij evacueert
evacueer jij?
U evacueert
Hij/Zij/Het evacueert
Wij evacueren
Jullie evacueren
Zij evacueren
Verleden tijd van evacueren
Ik evacueerde
Jij/U evacueerde
Hij/Zij/Het evacueerde
Wij evacueerden
Jullie evacueerden
Zij evacueerden
Voltooid deelwoord van evacueren
geëvacueerd
Tegenwoordig deelwoord van evacueren
evacuerend