Werkwoorden vervoegen
epateren
Tegenwoordige tijd epateren
Ik epateer
Jij epateert
epateer jij?
U epateert
Hij/Zij/Het epateert
Wij epateren
Jullie epateren
Zij epateren
Verleden tijd van epateren
Ik epateerde
Jij/U epateerde
Hij/Zij/Het epateerde
Wij epateerden
Jullie epateerden
Zij epateerden
Voltooid deelwoord van epateren
geëpateerd
Tegenwoordig deelwoord van epateren
epaterend