Werkwoorden vervoegen
dicteren
Tegenwoordige tijd dicteren
Ik dicteer
Jij dicteert
dicteer jij?
U dicteert
Hij/Zij/Het dicteert
Wij dicteren
Jullie dicteren
Zij dicteren
Verleden tijd van dicteren
Ik dicteerde
Jij/U dicteerde
Hij/Zij/Het dicteerde
Wij dicteerden
Jullie dicteerden
Zij dicteerden
Voltooid deelwoord van dicteren
gedicteerd
Tegenwoordig deelwoord van dicteren
dicterend