Werkwoorden vervoegen
betichten
Tegenwoordige tijd betichten
Ik beticht
Jij beticht
beticht jij?
U beticht
Hij/Zij/Het beticht
Wij betichten
Jullie betichten
Zij betichten
Verleden tijd van betichten
Ik betichtte
Jij/U betichtte
Hij/Zij/Het betichtte
Wij betichtten
Jullie betichtten
Zij betichtten
Voltooid deelwoord van betichten
beticht
Tegenwoordig deelwoord van betichten
betichtend