Werkwoorden vervoegen
berusten
Tegenwoordige tijd berusten
Ik berust
Jij berust
berust jij?
U berust
Hij/Zij/Het berust
Wij berusten
Jullie berusten
Zij berusten
Verleden tijd van berusten
Ik berustte
Jij/U berustte
Hij/Zij/Het berustte
Wij berustten
Jullie berustten
Zij berustten
Voltooid deelwoord van berusten
berust
Tegenwoordig deelwoord van berusten
berustend