Werkwoorden vervoegen
beduiden
Tegenwoordige tijd beduiden
Ik beduid
Jij beduidt
beduid jij?
U beduidt
Hij/Zij/Het beduidt
Wij beduiden
Jullie beduiden
Zij beduiden
Verleden tijd van beduiden
Ik beduidde
Jij/U beduidde
Hij/Zij/Het beduidde
Wij beduidden
Jullie beduidden
Zij beduidden
Voltooid deelwoord van beduiden
beduid
Tegenwoordig deelwoord van beduiden
beduidend