Werkwoorden vervoegen
aprillen
Tegenwoordige tijd aprillen
Ik april
Jij aprilt
april jij?
U aprilt
Hij/Zij/Het aprilt
Wij aprillen
Jullie aprillen
Zij aprillen
Verleden tijd van aprillen
Ik aprilde
Jij/U aprilde
Hij/Zij/Het aprilde
Wij aprilden
Jullie aprilden
Zij aprilden
Voltooid deelwoord van aprillen
geaprild
Tegenwoordig deelwoord van aprillen
aprillend