Werkwoorden vervoegen
affronteren
Tegenwoordige tijd affronteren
Ik affronteer
Jij affronteert
affronteer jij?
U affronteert
Hij/Zij/Het affronteert
Wij affronteren
Jullie affronteren
Zij affronteren
Verleden tijd van affronteren
Ik affronteerde
Jij/U affronteerde
Hij/Zij/Het affronteerde
Wij affronteerden
Jullie affronteerden
Zij affronteerden
Voltooid deelwoord van affronteren
geaffronteerd
Tegenwoordig deelwoord van affronteren
affronterend