Periodiek bn. op zekere bepaalde tijden terugkeerende; een periodiek geschrift, maandwerk, weekblad, almanak enz.;
— de periodieke winden, die op gezette tijden waaien;
— de periodieke aftreding, van bestuurders, regeeringspersonen enz. wier diensttijd op een bepaald tijdstip eindigt;
— periodieke traktementsverhooging; (rekenk.) de periodieke breuken, de repeteerende breuken;
— o. (-en), periodieke geschriften.