BEWAKEN, (bewaakte, heeft bewaakt), waken over wien God bewaakt, is wel bewaakt;
— een zieke bewaken, bij hem waken;
— ergens vertoeven om de veiligheid van iem. of iets te verzekeren de in aanbouw zijnde huizen bewaken, opdat er niets gestolen worde;
— een gevangene bewaken, zorgen, dat hij niet ontsnapt; (ook fig.) zorg voor iets dragen. BEWAKER, m. (-s). BEWAKING, v. opzicht, toezicht; onder bewaking der politie.