(kocht uit, heeft uitgekocht),
1. vrijkopen : zich uitkopen, zich door geld te geven losmaken van een verbintenis; iem. uitkopen, hem zijn rechten afkopen: zijn mede-erfgenamen uitkopen, hun erfdeel in geld voldoen en daardoor hun rechten op de goederen zelf der nalatenschap tenietdoen;
2. (gew., Zuidn.) omkopen;
3. (w. g.) alles (van iem.) kopen, hem leegkopen;
4. (fig.) de tijd uitkopen, tijd zoeken te winnen.