Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STAAR

betekenis & definitie

I. v., oogziekte bestaande in een vertroebeling van de lens of van het lenskapsel, ook grauwe staar genoemd: iem. (van) de staar lichten, de troebele lensverwijderen; — cataract; de zwarte staar, ziekelijke aandoening van het netvlies bij gezonde lens; — de groene staar (glaucoma), waarbij de drukking in het oog verhoogd is en dientengevolge ernstige gevolgen voor het oog ontstaan.

II. m. (staren), grote staander, grote melktobbe.