Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie I
- Innocent
- Innocentie
- Innominaatcontract
- Innovatie
- Innoveren
- Ino
- Inobserva(n)ie
- Inoculatie
- Inoculerex
- Inontvangstneming
- Inoogsten
- Inoogsting
- Inopi beneficium bis dat
- Inopiae desunt multa, avaritiae omnia
- Inpakken
- Inpakker
- Inpakking
- Inpalmen
- Inpalming
- Inpandgeving
- Inpappen
- Inpassen
- Inpekelen
- Inpekken
- Inpennen
- Inpeperen
- Inpepering
- Inperken
- Inperking
- Inpersen
- Inpersing
- Inpikken
- Inplakken
- Inplant
- Inplanten
- Inplanting
- Inploegen
- Inploeging
- Inploffen
- Inplooi en
- Inpoeieren
- Inpolderen
- Inpoldering
- Inpompen
- Inpomping
- Inpompstelsel
- Inpoten
- Inpoting
- Inprangen
- Inpraten
- Inprating
- Inpreken
- Inprenten
- Inprenting
- Inprikken
- Inproppen
- Inquisiteur
- Inquisitie
- Inquisitoriaal
- Inrakelen
- Inranselen
- Inregenen
- Inrekenen
- Inrekening
- Inrennen
- Inreven
- Inrichten
- Inrichter
- Inrichting
- Inrichtingsleer
- Inrigged
- Inrigger
- Inrij
- Inrijden
- Inrijgen
- Inrijging
- Inrijhek
- Inrijjdeur
- Inrijpoort
- Inrijpremie
- Inrijven
- Inrit
- Inroei en
- Inroepen
- Inroeping
- Inroeren
- Inroesten
- Inroesting
- Inrollen
- Inrotten
- Inruilen
- Inruiling
- Inruimen
- Inruiming
- Inrukken
- Inrukking
- Ins
- Ins blaue hinein
- Insalutato hospite
- Insceneren
