Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Doorzulten
- Doorzwavelen
- Doorzweet
- Doorzwelgen
- Doorzwemmen
- Doorzweren
- Doorzwerven
- Doorzweten
- Doorzweven
- Doorzwieren
- Doorzwoegen
- Doos
- Doosbarometer
- Dooscatalogus
- Doosje
- Doosschakelaar
- Doostelefoon
- Doosvorm
- Doosvormig
- Doosvrucht
- Dooswaterpas
- Dop
- Dopbeitel
- Dopbonen
- Dopeling
- Dopelinge
- Dopen
- Doper
- Doperwten
- Doperwtje
- Dopheide
- Dopijzer
- Doping
- Dopje
- Dopjesheide
- Dopjesspel
- Dopjongen
- Doppen
- Doppenhok
- Dopper
- Dopperkerk
- Dopsleutel
- Dopvrucht
- Dor
- Dorachtig
- Dorade
- Dorcas
- Dordt
- Dordtenaar
- Dordts
- Dorer la pilule
- Dorheid
- Doriërs
- Doris
- Dorisch
- Dormeuse
- Dormientibus beneficia deferuntur
- Dormir ia tête à l’ombre et les pieds au soleil
- Dormitief
- Dormitorium
- Dormter
- Dorp
- Dorpachtig
- Dorpel
- Dorpeling
- Dorpelinge
- Dorpelwachter
- Dorper
- Dorperheid
- Dorpje
- Dorps
- Dorpsbarbier
- Dorpsbestuur
- Dorpsbewoner
- Dorpsbewoonster
- Dorpsburgemeester
- Dorpsgeestelijke
- Dorpsgemeente
- Dorpsheer
- Dorpsherberg
- Dorpshoofd
- Dorpshuis
- Dorpsjeugd
- Dorpsjongen
- Dorpskerk
- Dorpskermis
- Dorpsklok
- Dorpsleraar
- Dorpsleven
- Dorpsmeisje
- Dorpsnovelle
- Dorpspastoor
- Dorpspastorie
- Dorpsplein
- Dorpspredikant
- Dorpsschool
- Dorpsschoolmeester
- Dorpsschout
- Dorpsstraat
- Dorpstoren
