Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Doornappelzaad
- Doornat
- Doornbes
- Doornboom
- Doornbos
- Doorndistel
- Doorndraaier
- Doornemen
- Doorneming
- Doornen
- Doornenkroon
- Doorneuzen
- Doornhaag
- Doornhaai
- Doornhout
- Doornhouten
- Doornig
- Doornkruiper
- Doornnaald
- Doornplant
- Doornsleutel
- Doornsluiper
- Doornspier
- Doornstok
- Doornstruik
- Doorntak
- Doorntje, dorentje
- Doornuft
- Doornuitsteeksel
- Doornummeren
- Doornvinnig
- Doornvormig
- Doornzaad
- Doorpeinzen
- Doorpekelen
- Doorpekken
- Doorpennen
- Doorpersen
- Doorpeuteren
- Doorpeuzelen
- Doorpikken
- Doorplengen
- Doorploegen
- Doorpluizen
- Doorpraten
- Doorpriemen
- Doorprikken
- Doorproeven
- Doorrammelen
- Doorredeneren
- Doorreed
- Doorregen
- Doorregenen
- Doorreis
- Doorreizen
- Doorrekenen
- Doorrennen
- Doorrij
- Doorrijden
- Doorrijgen
- Doorrijgstof
- Doorrijk
- Doorrijp
- Doorrijpen
- Doorrijstal
- Doorrit
- Doorroeien
- Doorroeren
- Doorroesten
- Doorroken
- Doorroker
- Doorrollen
- Doorrotten
- Doorruisen
- Doorrukken
- Doorschaken
- Doorscheinendheid
- Doorschemeren
- Doorschepen
- Doorscheuren
- Doorschieten
- Doorschieters
- Doorschijnen
- Doorschijnend
- Doorschitteren
- Doorschokken
- Doorschoppen
- Doorschouwen
- Doorschrander
- Doorschrappen
- Doorschrapping
- Doorschrapsel
- Doorschrijden
- Doorschrijfboek
- Doorschrijfpapier
- Doorschrijven
- Doorschudden
- Doorschuiven
- Doorschulpen
- Doorschuren
