m. en v. (-pen),
1. iem. met een dikke kop ; ook als scheldnaam; — oneig. iem. met beperkte vermogens, ofwel: koppig mens ;
2. m. (-pen), (nat. bist.) kikkervisje, jonge kikvors in een der stadia zijner ontwikkeling, donderpad;
3. naam voor verschillende dikkoppige diersoorten, o.a. van zekere vlinders (Hesperia);
4. naam van zekere variëteiten van tarwe ; ook van een tarweziekte veroorzaakt door het stengelaaltje; —Hollandse dikkop, een der meest aangeplante soorten van aalbessen, ook Prins Albert geheten;
5. dikkoppen, (plantk.) een der volksnamen van de speerdistel (Cirsium lanceolatinn);
6. groot glas jenever; —(gew.) zekere maat voor jenever