(alarmeerde, heeft gealarmeerd), (<Fr.),
1.door alarm op-, bijeenroepen: de brandweer alarmeren; de troepen alarmeren, samenroepen, te wapen roepen door het slaan of blazen van alarm, als de slagvaardigheid plotseling en onverwacht moet hersteld worden;
2. schrik aanjagen, in opschudding brengen: de bevolking ener stad door slechte tijdingen alarmeren ;
3. teg. deelw. als bn. : alarmerende berichten.