In het Middelnederlands bestond een werkwoord roeken, een zogenaamd onpersoonlijk werkwoord evenals regenen, hagelen enzovoorts. Mi ne roekt betekende: het kan mij niet schelen, het laat mij koud.
De stam van dit werkwoord is verbonden met het achtervoegsel -loos dat: zonder betekent. Roekeloos is dus: zonder aandacht, zonder zorg. In die zin werd het woord vroeger inderdaad gebruikt. Men verstond er onder: zonder zorg voor zijn geestelijke belangen, zonder plichtsgevoel, luchthartig. Thans is de betekenis gewijzigd tot: zonder zorg voor de gevolgen van een daad of het aan die daad verbonden gevaar, dus: in hoge mate onbezonnen of onberaden, vermetel.