Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 26-06-2020

Tumor

betekenis & definitie

1. zwelling, als één der hoofdverschijnselen bij ontsteking;

2. gezwel. T. albus (Lat., wit), tuberculeuse gewrichtsontsteking, waarbij het gewricht er gezwollen en bleek uit ziet. T. cavernósus, = angioma cavernosum. T. cocc^geus, gezwel van het os coccygis, sacraal gezwel, T. fibrinósus, gezwel van vezelstof, ontstaande uit een bloeduitstorting in de weefsels, waaruit het vloeibare gedeelte wordt opgeslorpt. T. ilenis, gezwollen milt. T. fibrósus, = fibroma. T. mucósus, = myxoma. T. spienis, = T. lienis. T. salivélis intermittens (saliva, speeksel; intermfttens, met tussenpozen geschiedend), zwelling van een speekselklier tijdens het eten, als de uitgangsbuis vernauwd of ontstoken is. T. vasculósus arterialis, = angioma racemosum. T. villósus (villi, vlokken), met vlokken van fibrine bezet gezwel.