Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 26-06-2020

Pulsus

betekenis & definitie

polsslag. P. abdominélis, pulsatie in de buik.

P. aequalis (Lat., gelijk), pols met gelijkmatige slagen; vgl. P. inaequalis. P. altérnans (Lat., afwisselend), regelmatige afwisseling van grote en kleine polsverheffingen; onderscheiden worden de echte P. altérnans (hart-alternans) en P. pseudo-alternans = extrasystole (zie ald.). P. anacrótus, vgl. Anacroot; pols met een verheffing op het opstijgende deel van de polskromme. P. anadicrótus, pols met twee verheffingen op het opstijgende deel van de polskromme.

P. arhythmicus, onregelmatige pols, wat de duur der polsslagen betreft; vgl. P. irregularis. P. arteriósus, slagaderpols. P. bigéminus (gemini, tweelingen), polsslag, waarbij telkens twee slagen terstond op elkander volgen en door een tussenpoos gevolgd worden; bij P. tri- en quadrigeminus volgen 3 of 4 slagen terstond op elkander (L. Traube). P. bigéminus altérnans, P. bigeminus, waarbij de twee slagen van elk paar slagen onderling ongelijk zijn.

P. bi(s)fériens (ferio, slaan), pols, waarbij de dicrote golf bijna zo lang is als de systolische verheffing. P. cépricans (Ital. polso caprizzante), „bokkesprongpols”, een dicrote pols, waarbij de kleine slag schijnbaar voorafgaat aan de grote, doordat de nakomende ,,Rückstoss”-verheffing van de vorige slag vertraagd wordt. P. catacrótus, polsslag met een verheffing in het dalende been van de polskromme; zijn er twee of drie verheffingen, dan heet dit catadicroot, catatricroot. P. céler, celérrimus (Lat., snel, zeer snel), snellende pols, met snelle aangroeiing van de samentrekking van het hart en spitse polskromme. P. contractus (Lat., samengetrokken), kleine, harde pols. P. cordis, de hartslag; zie Ictus cordis.

P. cotúrnicans (coturnix, kwartel), pols, waarvan drie slagen telkens vlug op elkander volgen, gelijk de slagen van het kwartelgeluid; syn. Wachtelschlagpuls. P. débilis (Lat., zwak), zwakke pols. P. deficiens (Lat., ontbrekend), het telkens uitvallen van één polsslag na een aantal regelmatige slagen. P. delétus (deleo, verwoesten), ontbreken van de polsslag (bij aorta-aneurysma). P. differens (Lat., verschillend), ongelijke grootte van de polsslag aan de linker- en rechterzijde.

P. dicrótus (Sixpofo?, tweemaal slaande), vgl. Dicrotie. P. duplex (Lat., dubbel), zie Dicrotie. P. durus (Lat.,) harde, moeilijk door druk van de vinger te onderdrukken polsslag. P. fi lifórm is (Lat., draadvormig), zeer kleine, nauwelijks voelbare pols. P. fórmicans (formica, mier), kleine, zwakke pols, die gelijkt op het kruipen van mieren.

P. fortis (Lat.), sterke pols. P. fréquens (Lat.), snelle (vgl. P. celer), veelvuldige pols, d.i. met een groot aantal slagen per minuut. P. inaequalis (Lat.), ongelijkmatige pols, waarbij de polsslagen onderling zowel in tijdsduur als in sterkte verschillen. P. inanis (Lat.), ledige pols, met slecht gevulde slagader. P. incïduus s. incidens (Lat., invallend), hierbij komt na een normale slag een grotere, dan een nog grotere, enz.

P. insenslbilis (Lat.), onvoelbare pols. P. inspiratióne intermlttens (Lat., door de ademhaling afwisselend), = P. paradoxus. P. intercürrens s. intercidens, hierbij is een enkele polsslag van tijd tot tijd kleiner dan de andere. P. intermittens (Lat., afwisselend), van tijd tot tijd blijft een polsslag weg. P. irregularis (Lt.), onregelmatige pols, tegelijkertijd arhythmisch en ongelijk. (P. perpétuo irregularis (Lat.), aanhoudend onregelmatige, meestal ook versnelde pols). P. magnus (Lat.), grote pols, door grote bloedgolven veroorzaakt.

P. mollis (Lat.), zachte, gemakkelijk weg te drukken pols. P. myúrus, muizestaartpols; waarbij van een reeks polsgolven de volgende telkens kleiner is dan de voorafgaande; volgt hierop een reeks in omgekeerde volgorde, dan heet dit P. myürus recürrens (Lat., teruglopend). P. oppréssus (Lat., onderdrukt) s. contractus (Lat., samengetrokken), harde, kleine pols. P. paradoxus, pols, die niettegenstaande een regelmatige werking yan het hart, tijdens de inademing wegblijft; bij verschillende ziekten der borstorganen; syn. P. inspiratióne intermittens, pols van Griesinger-KussmauI. P. parvus (Lat.), kleine pols, door kleine bloedgolven veroorzaakt.

P. plenus (Lat.), volle pols, naar de graad van vulling der slagader. P. quadrigéminus, zie P. bigéminus. P. ra rus (Lat.), zeldzame pols, d.i. met weinig slagen per minuut; tegenstelling van P. frequens; vgl. Spanocardie, Bradycardie. P. reg u léris (Lat.), regelmatige pols. P.reslIiens (r e s i I i o, terugspringen), = P. dicrotus.

P. respiratórius, P. respiratióne intermlttens, vgl. Arhythmia respiratoria. P. saliens (Lat.), springende pols. P. tardus (Lat.), trage pols, met langzame aangroeiing van de samentrekking van het hart; vgl. P. celer. P. trémulus (Lat.), sidderende pols, zó zwak, dat slechts een licht sidderen van de slagader wordt gevoeld.

P. tricróticus, pols met drie voelbare verheffingen. P. trigéminus, vgl. P. bigeminus. P. undulósus (Lat., vol golven), golvende pols, waarvan de slagen de indruk geven van lage golven, die onder de vinger wegdeinen. P. vâcuus (Lat., ledig), = P. inanis. P. venósus, aderpols.

P. verni i c u I â r i s (Lat., wormachtig), kleine zeer snelle pols, waarbij de bewegingen, die ais geruis worden gehoord, als een trillend gevoel door de vinger worden waargenomen. P. vibrans (Lat., trillend), grote, zeer gespannen, harde pols, die in de vaatwand voelen hoorbare trillingen veroorzaakt. Zie ook Waterhammerpulse.