(Lat. wolf), vretende uitslag; onder lupus zonder meer verstaat men lupus vulgaris, zie beneden; de naam lupus is door Willan (1789) ingevoerd in plaats van herpes esthiomenos. L. anatómicus, lijktuberkel.
Lupus-carcinóma, kanker, die zich uit een lupus ontwikkelt. L. endémicus, zie Aleppobuil. L. erythematodes s. erythematosus, ontsteking der huid, meestal in het aangezicht, die leidt tot atrophie der huid, der folliculi en der zweetklieren, en uit donkerrode, enigszins boven de huid uitstekende vlekjes en puntjes bestaat, of uit grotere vlekken. L. e. disco ides (Sîoxoç, werpschijf) naar gelang de vlekjes verspreid of ook, naar gelang ze opeengedrongen staan, onderscheiden in L. e. disseminitus of agg regitus; vgl. Folliclis. Soms blijvende zwelling met ernstige algemene verschijnselen, erythema perstans fauci; syn. erythema centrifugum s. lupinosum, seborrhoea congestiva, ulerythema centrifugum, ook L. e.. chrónicuss. stábiIis; L. e. subacútus, L. e. acútus, met sneller of zeer snel (meestal dodelijk) verloop; L. e. túmidus (Lat., gezwollen), pernio (zie Pernio) of asphÿcticus, L. e. met stuwingsverschijnselen op neus, oren of handen (zie ook Vespertilio).
L. follicularis disseminitus, bruine, op acne gelijkende knobbeltjes in het aangezicht; syn. acne teleangiectodes. L. mutilans (Lat., verminkend), lupus, waarbij vingerleden verloren gaan. L. pérnio (vgl. Perniones), omschreven blauwrode verkleuring, door zwelling gevolgd, aan de neus, de lippen en de wangen, zonder vorming van zweren. (Besnier, 1889); syn. Sarcoiden, misschien van tuberculeuse aard. Vgl.
Febris uveo-parotidea. L. syphiliticus, knobbelvormig syphilide. L. vulgâris, chronische tuberculose der huid, eerste tijdperk. L. maculósus (rode vlekjes), volgend tijdperk. L. próminens tuberculósuss. nodósus, gladde, glimmende knobbeltjes, zo groot als een erwt; verder onderscheidt men: L. hypertróphicus s. túmidus (Lat., gezwollen), met grotere dikke schijven of knollen. L. miliâris (milium, gerstkorrel), disseminâtus s. discrétus, met verspreide knobbeltjes rondom de grote ziektehaarden, L. serpiginósus (kruipend), met vorming van knobbeltjes, L. exfoliativus (afschilferend), L. exülcerans (uitzwerend) s. exédens (uitvretend) en L. papillâris s. verrucósus (wrattig), waarbij wratachtige woekeringen uit de zweren voortkomen.
