(verkleinw. van canalis), kanaaltje. Canaliculi carótico-tympanici (carotis-trommelholtekanaaltjes), twee fijne kanaaltjes, van de wand van de canalis caroticus lopende naar de voorwand der trommelholte; bevat de gelijknamige bloedvaten en zenuwen.
C. chordaetympani, kanaaltje der chorda tympani, van de benedenste opening van de canalis facialis naar de achterste rand van de sulcus tympanicus in de trommelholte. C. cóchleae, slakkenhuiskanaaitje, van de ondervlakte der pyramide van het slaapbeen naar de scala tympani. Canaliculi dentale s, tandkanaaltjes, straalsgewijs geplaatste fijne kanaaltjes van de tandpulpa naar de buitenvlakte van het tandbeen. C. lacrimales, traankanaaltjes. C. mastoideus, rotsbeenkanaaltje, van de fossa jugularis naar de fissura tympano-mastoidea. Canaliculi ossium, been kanaaltjes.
C. sphenoidális, wiggebeenskanaaltje, fijn zenuwkanaal, dat uitmondt tussen de fossa scaphoidea van het wiggebeen en het foramen ovale, en zich binnen in het been verdeelt in een tak, die naar de canalis pterygopalatinus loopt, en een, die uitloopt op de naar de hersenen gekeerde vlakte der grote wiggebeensvleugeis en het ovale gat. C. tympanicus, trommelholtekanaaitje, van de fossula petrosa (ondervlakte der pyramide van het slaapbeen) omhoog naar de trommelholte, waar het zich voortzet als sulcus tympanicus, die over het promontorium loopt; het eindigt op de voorste bovenvlakte der pyramide van het slaapbeen.