Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 25-06-2020

Bacteriën

betekenis & definitie

slechts bij sterke vergroting zichtbare, ééncellige, chlorophylvrije lagere planten (micro-organismen, microben), die zich voortplanten door deling (schizomyceten, splijtzwammen), onderling onderscheiden door hun morphologische, nog zekerder door hun scheikundige en biologische eigenschappen, vooral door hun gedrag tegenover kleurstoffen en verschillende kweekbodems, alsook bij het overenten op dieren. Een deel der bacteriën, vooral de bacillen, vormt sporen.

Men heeft de B. verdeeld in parasitische, die alleen in levende hogere organismen gedijen, en saprophytische (zie ald.), die zich ontwikkelen op dode overblijfselen van planten en dieren, in het water of in de grond. Ook zijn er, die nu eens parasitisch, dan weder saprophytisch leven. De grote meerderheid der bacillen heeft, om te gedijen, zuurstof nodig (aërobiën, zie ald.), andere kunnen in tegenwoordigheid van zuurstof niet ontwikkelen of zelfs niet blijven leven (anaërobiën, zie ald.), weder andere groeien beter in een aan zuurstof rijke omgeving, maar blijven niet geheel stilstaan door zuurstofgebrek (facultatief aërobe B.). Bacteriën, die in het levende dierlijke lichaam binnendringen en daar ziekteverschijnselen teweegbrengen, dus als verwekkers van infectieziekten kunnen worden beschouwd, noemt men pathogeen. Naar hun uitwendig voorkomen onderscheidt men: 1. kogelbacteriën (cokken, microcokken (zie ald.),
2. staafjesbacteriën (zie Bacillen),
3. schroefvormige bacteriën (spirillen), schroefvormige, meestal uit enige bacteriën samengestelde draden, die ook een eigen beweging bezitten; de kommabacillen zijn korte vormen van spirillen. Ook gebruikt men de naam bacterium voor een bepaalde groep van bacteriën. De voornaamste van deze zijn, bacterium aegyptlacum

(Koch-Weeks), korte staafjes, die een in Egypte en Europa voorkomende bindvliesontsteking teweegbrengen. B. anthroposépticum, beweeglijke staafjes, gelijkend op de bacillus septichaemiae haemorrhagicae, bij menselijke septicaemie gevonden. B. chólerae suum (sus, varken), ondersoort van de bacillus enteritidis (zie ald.), zou de varkenspest veroorzaken. B. coli commune (Escherich), in de inhoud van de dikke darm, gelijkt op bacillus typhi, kan pathogeen worden en dan vooral ziekten der gal- en urinewegen verwekken. B. duplex = Diplobacillus MoraxAxenfeld (zie ald.) B. erysipélatis suum, verwekker der varkensroos. B. glischrógenum zie Glischro-bacterium.

B.granulósum, een van de oorzaken der melkstremming bij de jogurtbereiding. B. haemorrhagicum, kleine gram negatieve, ovale bacteriën; veroorzaken bij mens en dier purpura haemorrhagica. B. I actisicidi, bacil van de melkzuurgisting. B. lactis aerógenes (Escherich), gramnegatieve, coli-achtige bacterie, vormt melkzuur uit melk- en druivensuiker; vgl. Streptococcus acidi lactici. B. nitrobacter, grond bacteriën, die nitrieten tot nitraten oxyderen.B. phosphoréscens(Fischer) een schimmel, die de oppervlakte van verse vis, soms ook van rundvlees, vet, brood, enz. licht doet geven; vgl. Proteus vulgaris. B. radicicola (radix, gen. rad i cis, wortel; co Ie re, bewonen), knolletjesbacterie, vormt op wortels van ieguminosae knolletjes en neemt stikstof uit de lucht op. B. termo (termo, einde, grens, nl. van de levende, of beter van de georganiseerde stof), allerlei rottingsbacteriën. B. tularénse, verwekker der tularaemie (zie ald.). B. úlceris cancrósi =streptobacillus (zie ald.). B. vulgare = proteus vulgaris. B. Whitmori, verwekker der melioidosis (zie ald.).