Uitheemsche geneeskunde termen

dr. H. Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 25-06-2020

Asthma

betekenis & definitie

een bijzonder soort van beklemming der ademhaling, gekenmerkt door plotseling intredende aanvallen van hevige benauwdheid, die spoedig het hoogtepunt bereiken, en kort, doch soms ook dagen lang duren en op kramp der luchtpijpen berusten. A. abdominale, buikasthma, doordat het middenrif omhoog wordt gedrongen door sterke vulling van de buik.

A. arthriticum, bij jicht. A. bronchiale s. nervósum s. essentiale, bronchiaal asthma; aanvallen van benauwdheid met bemoeilijkte uitademing, gevolgd door hoest, waarbij een taai glazig slijm met asth mak ri stal Ie n en asthmaspiralen (zie Charcot) wordt opgegeven. Symptomatische vormen zijn: A. ca rd ia Ie, bij hartziekten. A. diabéticum, bij suikerziekte, vooral tegen het einde. A. dyspépticum, bij maagpijn en spijsverteringsstoornissen. A. gipseum, longziekte bij gips- en kalkarbeiders, zie Pneumoconiose.

A. herpéticum, bij huidaandoeningen. A. hümidum (humidus vochtig) vroegere benaming voor aanvallen, van ademnood met zeer rijkelijke sereuse afscheiding (zie Bronchorrhoea serosa). A. noctürnum, nachtmerrie, zie Incubus. A. saturninum, zeldzaam, door inademing van loodwitstof. A. thjrmicum, doordruk van de vergrote zwezerikklier op de luchtpijp bij kinderen. A. uraemicum, verschijnsel van uraemie (zie ald.).

A. uterln u m, reflectorisch bij ziekten der vrouwelijke geslachtsdelen of bij hysterie; syn. apnoea uterina. Asthme intriqué (Fr.), verouderd asthma met blijvende veranderingen.