Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Dom

betekenis & definitie

mnl. doem, hoofdkerk, kerk met bisschopszetel in de stad, waar een bisschop is; ook: voorname koepelkerk. Oorspronk. alleen: kerk, van ’t lat. domus (nl. domus dei, huis des Heeren).

De klinker is verkort vóór de m, evenals in: verdoemen, verdommen; bloem, blom; noemen, dial. nommen. In Nederland is de eenige dom die te Utrecht, waar in den toren een steen gemetseld is met D. O. M. {Domino Optimo Maximo, den besten, grootsten God), uit welke letters vroeger de naam dom verklaard werd.