Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Bul

betekenis & definitie

oorkonde; mnl. bulle. Eigenlijk alleen een zoodanige, waaraan een zegel gehecht was (doctorsbul, pauselijke bul); het woord is ontleend aan ’t lat. bulla, looden zegel aan een oorkonde, welke bet. van zegel het in de middeleeuwen ook bij ons nog veelal had.

Het woord bul, in sommige streken van ons land nog gebruikt voor stier is natuurlijk een geheel ander woord, waarvan de afkomst niet vaststaat. Een derde woord bul is in de tegenwoordige spreektaal bekend in den zin van: zaken, dingen, werktuigen, die men noodig heeft als behoorend bij zijn werk, uitrusting enz.: „Een soldaat moet zorgen zijn bullen steeds in orde te hebben”; een werkman, die gereed is, pakt zijn bullen bij elkaar, dus waar men ook zegt „spullen”. Vroeger en in sommige gewesten is bel en bul ook bekend in de bet. van oude lappen, oude kleeren, vodden, en dus ongeveer gelijk rommel, zoodje, dat ook in gelijke bet. als „bullen” en spullen voorkomt. In België vooral is het ook overdrachtelijk in gebruik ongeveer = prullen.