Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

oorkrab

betekenis & definitie

oorkrab [oorsieraad]. Een merkwaardig Nederlands-Indisch woord, dat uit het Hollandse oor en het tot krab afgekorte Maleise kraboe is samengesteld. Men gebruikt ook de verkleinvorm oorkrabbetje. Het gewone oorsieraad van de Maleise en Javaanse vrouwen, in laag-Javaans of Ngoko Soeweng, in hoog-Javaans of Krômô Sengkang geheten, is geen ring, noch aan een ring gehangen, maar bestaat uit een spil of schroef die sluit in een vrij groot in de oorlel gemaakt gat, waarin aan de voorzijde de knop of schijf, die het eigenlijke pronkstuk vormt, wordt bevestigd, terwijl een plaatje of moer, aan de achterzijde aangebracht, het uitvallen verhindert.

Men onderscheidt vele soorten van oorkrabben, die in de inlandse talen ieder een eigen naam hebben. Zij verschillen in grootte, vorm, materiaal en versiering. De grootste worden gedragen op Sumatra, waar een soort voorkomt waarvan de schijf dikwijls een middellijn heeft van elf centimeter en de wangen geheel bedekt. Zie wat de Sumatraanse oorsieraden betreft Midden-Sumatra, III, Volksbeschrijving, p. 8, 17 en platen XX-XXII van de Atlas. Van de Javaanse oorkrabben vindt men de nauwkeurigste beschrijving bij Poensen, ‘Iets over de kleeding der Javanen’, in Mededeelingen vanwege het Nederlands Zendelinggenootschap, deel XXI, p. 15, waaraan ik de volgende plaats ontleen: ‘De oorkrabben kunnen soms vrij kostbare voorwerpen zijn; doch men ziet ze ook dragen, die van luttel waarde zijn. Men draagt ze van goud en zilver, met edelgesteenten, van been, hout, koper, enz. Het plaatje van goud enz. in den knop van een oorkrab, daar het rosetje van juweelen op vastgemaakt wordt, heet djadam; vandaar soewĕng-djadam, d.i. een oorkrab met een djadam.’

oorlam



oorlam [borrel]. Dit woord betekent volgens Van Dale: 1. een ervaren zeeman, 2. een rantsoen jenever aan boord van schepen, en in het algemeen een borrel of slok. De eerste betekenis zou volgens hem rechtstreeks ontleend zijn aan het Maleise orang lama, dat een ‘ervaren, handig, bekwaam man’ zou betekenen. Dit laatste is zeker volkomen onjuist. Lama betekent in het Maleis ‘lengte’ of ‘duur van tijd’, en als adjectief ‘oud, uit de oude tijd’. Orang lama is in goed Maleis ‘een mens van de oude tijd’, maar in laag-Maleis, als verkorte spreekwijze voor orang lama datang, een ‘mens die lang geleden gekomen is, een oudgast’, in tegenstelling tot een orang baroe datang of orang baroe, een pas aangekomene, een baar (van baroe ‘nieuw’ afkomstig), een nieuweling.

Het woord Oorlam schijnt vooral aan de Kaap de Goede Hoop in gebruik te zijn geweest. In Deel VII van de Historische beschrijving der reizen, p. 231, lezen wij daaromtrent het volgende: ‘De Europeesche inwoners van de Kaap zijn gewoon alle aankomende Europeanen door twee bijzondere Maleische woorden te onderscheiden. Die regelrecht uit Holland komen, doopen ze met den naam van Baar, komende van Oram bari [moet zijn Orang baroe] en die uit Indië wederkeert met den naam van Orlam. Den orlammen-tijd [hierdoor wordt de tijd verstaan, waarop de retourschepen op de terugreis naar het vaderland de Kaap aandeden] houdt men daar voor een kermis, waarop schippers, boekhouders en matrozen zich van voorraad ontdoen, dien zij duchten dat in Holland niet door den beugel zal kunnen’ [als op oneerlijke wijze, bijvoorbeeld door smokkelhandel, verkregen]. Een weinig verder wordt gezegd, dat ‘de matroos, hier in een luilekkerland vallende, de schoonste gelegenheid had om al het opgespaarde te verteren en door den lekkeren Kaapschen wijn op hol te raken.’

Men ziet hieruit dat de oorlammen veelal echte liefhebbers van de fles waren, en als men zich die talloze avontuurlijke uitdrukkingen herinnert die onze in dat opzicht maar al te zeer ontwikkelde volkstaal voor de dronkenschap en haar oorzaak, de jeneverborrel, heeft uitgedacht, zal men het misschien niet ondenkbaar vinden dat in oorlam de betekenis van ‘borrelaar’ in die van ‘borrel’ is overgegaan.

Die nieuwe betekenis is hoofdzakelijk in gebruik aan boord van schepen en vooral voor het rantsoen jenever dat op vaste tijden aan de matrozen wordt uitgereikt. ‘Wanneer het wasschen is afgeloopen,’ zegt Olivier, Land- en Zeetochten in Indië, deel III, p. 332: ‘is de naastvolgende roep van des bootmans fluitje de ware blijde boodschap. Tot driemaal, met eenige niet onaardige roulades, bijna gelijk het gezang van een kanarievogel, klinkt de nu dubbel welkome scheepsmuziek den zonen van Neptunus in de ooren. Het is oorlam”.’

Aan de Kaap heeft oorlam ook de betekenis gekregen van een man van ervaring en scherpzinnigheid. Deze hangt onmiddellijk samen met die van ‘oudgast’. Terwijl de baren, nog geheel vreemd aan de zeden en gebruiken van het Oosten, dikwijls werden bespot en als erg onnozel uitgekreten, was de oorlam of oudgast in dat alles volkomen thuis, en daardoor ver boven de nieuweling verheven. De Namaqua’s, een Hottentotse stam, noemen zich graag oerlams, omdat zij een uitstekende mening van hun eigen schranderheid hebben. Vandaar dat men soms onder de volksstammen van Zuid-Afrika ook de Orlams of Oerlams vermeld vindt.

Die Namaqua’s onderscheiden zich echter inderdaad door domheid en onkunde. Hierop slaat het volgende verhaal bij Schüssler, Zuid-Afrika, p. 77: ‘Aron vertelde ons, zeer ondeugend, dat, daar de Namaqua’s veel van “soopie” houden, het woord oorlam, hetwelk zij door hunne domheid niet eens goed konden uitspreken, het eenige woord was, dat ze van een gedeserteerd zeevarende hadden geleerd en onthouden, en door beduiding met de hand ook verstaan en begrepen; want, zeide hij, als zij het uitspreken, keeren zij tegelijk het plat van de hand naar den mond — wat werkelijk het geval is — en denken daarbij: veel “soopies” of “oorlams” maken domme mensen slim — oorlamsch.”

Er is dus wel iets waars in de mening van Van Dale dat oorlam ook een ‘ervaren, handig man’ kan aanduiden, maar die betekenis is uit de oorspronkelijke van ‘oudgast’ afgeleid en volstrekt niet de meest gewone.