Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

Gepubliceerd op 15-08-2017

opium

betekenis & definitie

opium [verdovend middel]. Is evenals amfioen een afstammeling van het Griekse opion, het verkleinwoord van opos: sap (vergelijk heulsap), dat verlatijnst opium werd. Reeds in 70 na Chr. maakt Plinius er melding van hoe de vader van Licinius Cecinna door middel van opium een eind aan zijn leven maakte (Hobson-Jobson, p. 641). De Perzen maakten er afjoen van, wat in het Maleis en Javaans overging als apioen of apjoen (naar de Arabische uitspraak affion). Van Linschoten (1596) onderscheidt nauwkeurig de twee vormen. Zoals blijkt uit Veth vindt men op p. 98 van zijn Itinerario: ‘het amfion, also ghenaemt van de Portugesen; van de Arabyrs, Mooren en Indianen affion’. Hieruit besluit prof. Veth dat de in ons woord ingevoegde m van Portugese oorsprong is, in welke taal men naast opio ook anfião (ongeveer = amfion) aantreft. Dit opium is thans bij de Europeanen in de Indische archipel het gewone woord, ook in de administratieve taal, en niet amfioen, zoals het WNT opgeeft. Niemand zegt hier amfioen schuiven of amfioenkit, -pacht, -schuiver, enz.