krom [dorp]. Dit woord komt bij onze schrijvers over de Kust van Guinea ontelbare malen voor, maar hoe Hollands het er ook uitziet, het schijnt een echt negerwoord te zijn. Het is op de Goudkust de naam van de dorpen. Gramberg, Afrika’s Westkust, p. 31: ‘Alleen bij de inlandsche dorpen of krommen vertoonen zich eenige kokosboomen.’ De regering van zo’n dorp bestaat uit de koning en zijn caboceeërs (van het Portugese cabeceira) of edellieden, dat zijn degenen die in de krommen of in de wijken waarin de voornaamste dorpen verdeeld zijn, de meeste slaven en het meeste goud bezitten (zie De Marrée, De Goudkust, I, p. 122). Zij worden door de Nederlandse schrijvers dikwijls de Kromsgrooten genoemd (bijvoorbeeld Gramberg, p. 65). De raadsvergaderingen van de vorst en de edelen worden in de openlucht gehouden. Gramberg, p. 64: ‘Zelfs de kleinste krommen hebben hunne opene vergaderzalen; deze bestaan eenvoudig uit eene schoon geveegde plaats, afgesloten door vier bomen in carré gelegd.’ De Marrée, De Goudkust, II, p. 5, verwisselt krom met negerij (zie op dat woord), en Kan, Nederland en de Kust van Guinea, spreekt van negerkrommen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk