(Fr.: brillant, luisance, lustre; Du.: Glanz; Eng.: gloss, shine, lustre), de visuele indruk van een spiegelingseffect dat kan worden waargenomen aan alle oppervlakken die niet volkomen diffuus reflecteren.
Glans kan in engere zin ook betekenen de gericht-reflecterende eigenschappen van een oppervlak waardoor lichtvlekken of afbeeldingen van heldere voorwerpen in het oppervlak ontstaan.Glans in de eerste betekenis kan worden waargenomen indien:
1. het licht door het waargenomen vlak in voorkeursrichtingen sterker wordt gereflecteerd dan in andere;
2. de intensiteit van het invallende licht in bepaalde voorkeursrichtingen groter is dan in andere;
3. de voorkeursrichtingen van het invallende licht en de waarnemingsrichting ongeveer in elkaars spiegelrichting liggen (in één vlak met de normaal op het waargenomen vlak en onder gelijke hoeken met en aan weerszijden van deze normaal).
Glans wordt dus bijv. niet waargenomen bij volkomen matte oppervlakken, waarbij het licht onafhankelijk van de invalsrichting even sterk wordt gereflecteerd, en ook niet bij glanzende oppervlakken bij volkomen diffuse verlichting, zoals overdag in dichte mist, of bij gerichte verlichting indien het licht onder ten minste 45° met de normaal op het waargenomen vlak invalt en verlichtings- en waarnemingsrichting ongeveer samenvallen.
Glans kan opvallend zijn bij gladde oppervlakken zoals glas, kunstdrukpapier, gelakte of geëmailleerde oppervlakken, gepolijst metaal, met was geboend hout en een nat wegdek.
De subjectieve indruk van glans wordt mede bepaald door de absorptie en verstrooiing van het op het oppervlak vallende licht. Bij een zwart glanzend oppervlak is de absorptie veel groter dan bij een wit glanzend oppervlak, hoewel de gerichte reflectie even groot kan zijn. Omdat delen van het vlak buiten de richtingen waarin glans wordt gezien bij het witte vlak veel helderder worden waargenomen dan bij het zwarte vlak, zijn de helderheidscontrasten bij het witglanzende vlak geringer dan bij het zwartglanzende en schijnt dit laatste sterker te glanzen (zwarte auto’s glimmen meer dan witte).
Er ontstaat matheid wanneer een oppervlak ruw wordt of wanneer er een sterke verstrooiing is door zeer kleine deeltjes in het oppervlak.
In de praktijk onderscheidt men: hoogglans, halfglans of halfmat, zijdeglans, eiglans en doodmat. In NEN 941 zijn reflectiegrenzen opgegeven voor deze begrippen.