(Fr.: glaciologie; Du.: Glaziologie; Eng.: glaciology), de studie van het ijs, voornamelijk van het natuurlijke voorkomen op aarde en van de interactie met bodem, reliëf, oceanen en klimaat.
IJs, de vaste vorm van water, vormt 80% van de totale hoeveelheid zoet water op aarde. Bijna 99% van dit ijs komt voor in gletsjers, die ca. 11% van de aardoppervlakte bedekken, zodat de studie van gletsjers een belangrijk onderdeel van de glaciologie is. De ontwikkeling van de glaciologie als multidisciplinair vakgebied is te danken aan de fysische en fysisch-chemische benadering, op gang gebracht door de interesse in de poolstreken sinds het Internationaal Geofysisch Jaar. Tevens zie Gletsjer.
Fysische en fysisch-chemische eigenschappen (kristalstructuur, diëlektrische en mechanische eigenschappen enz.) van het mineraal ijs worden, zowel theoretisch als experimenteel, zowel in het laboratorium als in het terrein bepaald (voorts zie IJs). De studie van de vorming van ijskristallen en sneeuw in de atmosfeer heeft, behalve wetenschappelijke en meteorologische betekenis, ook technische toepassingsgebieden, bijv. bij ijsafzettingen op vliegtuigen en kunstmatige regen (hydrometeoor). De eigenschappen en de waterinhoud van de sneeuwbedekking (zie Sneeuw) vinden rechtstreekse toepassingen bij transportproblemen (tevens zie Sneeuwduin) en bij de studie van lawines. De seizonale sneeuwbedekking is een belangrijk element bij het opmaken van de hydrologische balans van waterbekkens, en zelfs noodzakelijk bij irrigatieprojecten, grondwaterbevoorrading en de planning van hydro-elektrische energie.
Satellietopnamen (ERTS, LANDSAT) vormen een belangrijk hulpmiddel bij deze studies, vooral als uitbreiding van de klassieke luchtfotografie.
Satellietopnamen (en ook weersatellieten) brengen eveneens een nieuwe dimensie in de studie van het voorkomen en de uitbreiding van het zeeijs, vooral van het pakijs in het Arctisch Bekken en rondom Antarctica.
Ook de fysische en mechanische eigenschappen van zeeijs, dat tot 7% van de aardoppervlakte kan bedekken, worden grondig bestudeerd (toenemende scheepvaart in koude gebieden; offshore-aardoliewinning in het Arctisch Bekken). Sinds 1913 worden door de ‘International Ice Patrol’ ten gerieve van de Noordatlantische scheepvaartroutes waarschuwingsberichten uitgezonden, op zich zelf al een teken dat ijsbergen in dit verband een belangrijke hindernis vormen.
Wanneer de bodem of het gesteente gedurende verschillende jaren een temperatuur heeft onder 0°C, spreekt men van permafrost. De uitbreiding van permafrost is aanzienlijk en komt ook voor in een groot deel van de bewoonde wereld. Aangezien een verstoring (toe- of afneming) van permafrost gepaard gaat met een volumeverandering, verbonden aan de overgang ijs—water of omgekeerd, bestaan er belangrijke bouwtechnische moeilijkheden (bewoning, wegen, pipe lines enz.). Behalve permafrost worden nog andere geologische processen onder invloed van de vorstwerking gegroepeerd onder de term periglaciale verschijnselen, zoals polygonaalbodems en vorstwiggen.
Dat er periodiek ijs op rivieren en meren voorkomt, heeft (net als zeeijs) een indirect economisch belang; dit kan aanzienlijke schade veroorzaken (overstromingen door opstoppingen, schade aan bruggen enz.). Gletsjers kan men, sterk vereenvoudigd, onderverdelen in die overeenkomende met de alpiene gletsjers enerzijds en de continentale ijskappen anderzijds.
De alpiene gletsjers vertegenwoordigen slechts 3% van de totale hoeveelheid gletsjerijs, maar vormen een economisch belangrijke bron voor hydro-elektrische energie. Met de Internationale Hydrologische Decade (een Unescoprogramma) werd een aanvang gemaakt met de systematische inventarisering van de gletsjers en hun verbreiding, alsmede met de studie van de energie- en massabalans van geselecteerde bekkens.
De ijskappen bevatten de overige 97% van het gletsjerijs; zij zijn slechts zeer gedeeltelijk bestudeerd. Het bestaan van de grote ijskappen op aarde is alleen mogelijk dank zij een uitgebalanceerde wisselwerking tussen met ijs bedekte gebieden, klimaat en oceanen. Het belang van een diepgaande kennis van de ijskappen voor dergelijke problemen op wereldschaal, wordt dan ook gradueel steeds duidelijker. Nochtans is men er tot nu toe niet in geslaagd conclusies te trekken aangaande de massabalans van de Antarctische ijskap.
Ook de sneeuw- en ijslagen van de ijskappen bevatten gegevens van algemeen belang. De verhouding tussen de stabiele isotopen van het ijs (18O/16O; D/H) is afhankelijk van de temperatuur waarbij de kristallen zich vormden (isotoopglaciologie). Door boringen in de ijskappen kan men een volledige reeks lagen aanboren, die tot ver in het verleden (105 jaar en meer) reiken en die men modelmatig of met methoden zoals in de geochronologie kan dateren. Dit biedt de mogelijkheid krommen op te stellen die, voor het recente verleden, kleine temperatuurschommelingen verraden (klimaatschommelingen) en, over een grotere tijdspanne, de meer drastische klimaatsveranderingen weergeven (ijstijden). Behalve de historische en geologische interpretatie van deze temperatuurkrommen is er ook de mogelijkheid de kromme naar de toekomst te extrapoleren. Voorts zie Isotopenglaciologie.
De lagen sneeuw en ijs bevatten ook onzuiverheden van kosmische of terrestrische oorsprong; het standaardvoorbeeld is de toename van de loodconcentratie, die belangrijke sprongen toont die overeenkomen met de grote activiteiten in de loodsmelterijen in de Romeinse tijd, met de industriële revolutie en met de snelle stijging vanaf 1940 door het gebruik van tetraethyllood in benzine. Analyse van ijsmonsters is tot nu toe de enige mogelijkheid de concentratie van natuurlijk voorkomende polluenten, voor het industriële tijdperk, te bepalen, hetgeen een objectieve benaderingsfactor geeft voor het vastleggen van emissiestandaarden.
De kennis van de ijsdikte, de structuur en het subglaciaal reliëf van de continentale ijskappen is niet zo uitgebreid. De seismische en gravimetrische metingen (zie Exploratiegeofysica) zijn recent vervangen door radartechnieken die toelaten vanuit een vliegtuig continue metingen uit te voeren en ijsdikten, subglaciaal reliëf en interne structuren te karteren (radioglaciologie).
IJs als geologisch agens, bestudeerd in de glaciale geologie, verschilt sterk van water zowel in de afbraak als in de opbouwende fase (sedimentafzettingen) en is vooral een meer effectief transportagens. Men heeft aangetoond dat in het geologisch verleden verschillende grote ijskappen voorkwamen (o.a. in het Siluur, het Permo-Carboon en in het Laat-Genozoïcum, waar men zelfs verschillende fluctuaties (ijstijden) heeft onderscheiden).
Remote sensing-technieken (o.a. SLAR, radiometrie) openen nieuwe perspectieven in de glaciologie, alhoewel op dit ogenblik de interpretatie minder ver gevorderd is dan de opnametechnieken. In de onmiddellijke toekomst verwacht men de belangrijkste vorderingen door het systematisch uitvoeren van radioglaciologische opnamen en het geochemisch onderzoek van kernen van ondiepe (200...300 m) en diepe (> 3000 m) boringen. Deze benadering gaat gepaard met een verdergaande theoretische modelmatige benadering van gletsjermechanismen. Deze actuele tendens blijkt ten andere uit de zeer belangrijke internationale onderzoeksprogramma’s waarin de National Science Foundation (VS) en de logistieke steun van de US Navy de ruggesteun vormen.